De ‘Republiek Amsterdam’. Stad van de vrijheid, relnichten en eigenheimers. Wie je ook bent, waar je ook voor staat en hoe je er ook uitziet, hier kun je zijn wie je bent. Dat klinkt alsof ik de stad romantiseer, maar toch geloof ik ‘t echt.
Heimelijk verlang ik terug naar het ruige Amsterdam uit de jaren 80. Krakersrellen, stoned zijn in de Mazzo aan de Rozengracht, stiekem naar La Michelle kijken in de toen nog spannende Warmoesstraat en lang niet zoveel regels als vandaag de dag. De stad is me tegenwoordig eigenlijk te braaf, politiek correct en netjes. Maar laat ik niet verzanden in gezeur. Ik hou nog steeds van Amsterdam. Hoe mooi is toch de stad als je er ‘s morgens vroeg of ‘s avonds laat doorheen dwaalt. Als er weinig verkeer is en de meeste mensen slapen. Geen hysterische fietsers die je overhoop rijden als je niet oplet en slechts een dronkaard of taxichauffeur die zich de weg toe-eigent. De straatlantaarns die hun licht schijnen op de stille grachten. De verlichte bruggen en grachtenpanden wiens historische pracht je in nachtelijke geheimzinnigheid pas echt goed kunt bekijken. Elke wijk is een dorp op zich en zelfs als het stil is, voel je het leven bruisen.
Ik verblijf regelmatig een paar dagen in het bos om wat te schrijven en ogenschijnlijk doelloos voor me uit te staren. Dan geniet ik van de uilen in de nacht en laat ik me tijdens lange wandelingen intimideren door statige beukenbomen. Maar hoe heerlijk is het om weer thuis te komen. Zodra ik in onze straat aankom, uitglijd over een hondendrol op de stoep en op het zebrapad bijna aangereden word door een scooter waarvan de bestuurder z’n middelvinger opsteekt; om vervolgens aangesproken te worden door één van mijn verwarde buren die om geld vraagt voor een biertje, weet ik dat ik weer thuis ben en slaak ik een zucht van verlichting.
Reacties Gesloten