Uit de schimmelige krochten van ooit door blikseminslag geblakerde boomstammen en ruw door stormen afgerukte takken, groeit een door de natuur bedacht fenomeen: het elfenbankje. Grillige en toch ook vloeiende vormen versieren het aangedane hout. Een stoffige waas van witte schimmelsporen hangt als een sluier rond zwammen die opdoemen uit de poriën van afgebroken stammen en her en der verspreid dood hout. Elfenbankjes geven de dode boom een nieuwe functie. Voor mijn geestesoog verschijnen na zonsondergang, geheimzinnige en voor de mens onzichtbare bosbewoners. Elfjes, kabouters en andere sprookjesfiguren die ik bij gebrek aan fantasie zo gauw niet kan bedenken, maken grif gebruik van de zwammen die zich voor meerdere doeleinden lenen. Om onder te schuilen voor de regen, om op neer te vleien voor een zonnebad en ja, zelfs om op te rollebollen als het zo uitkomt. Elfenbankjes maken de bossen tot een levend kunstwerk en doen een dringend beroep op de verbeelding. Maar mijn verwondering maakt plaats voor vermoeidheid, waaraan ik merk dat het bos weer eens groter is dan mijn conditie. Ik kijk peinzend naar het grootste elfenbankje in mijn gezichtsveld en ben me pijnlijk bewust van de maat van mijn achterste. Dat gaat bij lange na niet passen. Een omgevallen boom nodigt me uit om plaats te nemen op zijn zwamloze stam; blij dat hij toch nog een functie heeft.