De verdwaling

Ruisende wind laat het bos klinken als aanstormende golven op zee. Bij elke flinke windvlaag hoef ik mijn ogen maar te sluiten en ik waan me op de top van een duin. In werkelijkheid zit ik op een dik bemoste boomstronk en kijk uit op een oneindig lijkend dennenbos waarvan de bewoners soepel doch vervaarlijk heen en weer zwiepen. 

Ik ben in een vlaag van verstandsverbijstering te ver het bos in gelopen. Ik zag een prachtig pad dat ik nog niet kende en dacht de weg gemakkelijk terug te kunnen vinden. Niet dus. Nu tracht ik mij te oriënteren en ga in gedachten de paden na die me tot dit punt hebben gebracht. Hoe vaak en waar ben ik links- en rechtsaf geslagen? Mijn plan bestaat uit het huidige pad aflopen en bij elk volgende pad linksaf te slaan. Dat zou me uiteindelijk bij een bekend punt moeten brengen. De volgende keer toch maar broodkruimels meenemen.

Ik vervolg mijn weg en juist als ik een vloek wil slaken omdat ik alleen maar schuin rechts of helemaal rechtsaf kan, zie ik een roedel herten. Ze staan te grazen op een veldje tussen de bomen. Het is de eerste keer dat ik herten zie in dit bos en het maakt me zo blij als een kind. Hun pootafdrukken zie ik overal en hun keutels zelfs in de tuin van mijn boshut, maar in levenden lijve wisten ze me tot nu toe steeds te ontlopen. Ik blijf stokstijf staan en bewonder ze. Het lukt me zelfs om een foto te maken voordat ze me ineens toch niet vertrouwen en met grote sprongen op de vlucht slaan. Volkomen gelukkig met mijn verdwaling, neem ik vol goede moed het pad dat schuin rechtsaf gaat. Wat ben ik blij dat ik in het bos ben en niet op een duintop zit.