DE STAD UIT

DE GROENE DEUR

✖︎ ✖︎ ✖︎

Tijdens een avondwandeling met de hond een paar weken geleden, zag ik opeens een deurtje aan de voet van een boom. En een stukje verderop wéér eentje. Die fantasieprikkelende deurtjes toverden sindsdien steeds weer een glimlach op mijn gezicht. Wat een geniaal idee!

Op een dag kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Ik had een plan. Zodra het tegen middernacht liep, maakte ik mijn excuses aan de hond omdat ik even alleen naar buiten zou gaan en ging op weg naar het mooiste deurtje. De groene. Daar aangekomen keek ik eerst even goed om me heen of er niemand in de buurt was, zakte vervolgens door mijn krakende knieën en probeerde de piepkleine deurknop. Met de nagels van mijn duim en wijsvinger kon ik die nét vastpakken. Er leek iets beweging in te zitten. Zou het deurtje open gaan?

Heel voorzichtig trok ik aan de deurknop. Het leek wel een speldenknopje. En ja! Met het typisch krakende geluid van roestige scharnieren en oud hout, ging het deurtje langzaam open. Er achter was het donker. Maar zag ik daar een gang met heel in de verte een lichtpuntje?

Ik bracht mijn neus dichterbij om een vage luchtstroom op te snuiven. Ik rook verleidelijke geuren van dennenbossen, heide en, hoe vreemd dat ook leek: pannenkoeken. Geuren die mij verleidden om nóg dichterbij te komen. De luchtstroom werd ineens heel sterk en voordat ik het goed en wel doorhad, trok de stroom mij de gang in. Het lichtpuntje kwam snel dichterbij en plotseling stond ik in het volle zonlicht midden in het Vondelpark.

Het park was getransformeerd tot een groot bos met aangrenzend een enorme heidevlakte waar ik schapen zag grazen. De geur van vers gebakken pannenkoeken kwam bij een kraam vandaan die zo te zien werd gerund door een groep kabouters met bekende gezichten.

Buiten het park hoorde ik vaag geluiden van de stad maar in het park zelf heerste een serene rust. Naast de boom waar ik uit verschenen was, zat een kabouter op de grond. Hij leek de wacht te houden bij deze bijzondere boom en was helemaal niet verbaasd mij zo plotseling te zien verschijnen. ‘Waar ben ik precies?’ vroeg ik hem. ‘Dat zie je toch’, zei de wachtkabouter ietwat geïrriteerd. ‘Ja’, zei ik. ‘Ik zie dat het op het Vondelpark lijkt. Maar ook weer niet. En kabouters bestaan toch helemaal niet?’ De kabouter slaakte een diepe zucht en zei: ‘Mensen zijn in staat om alles te ontkennen dat voor hun neus gebeurd. Ga maar gauw een pannenkoek eten. Ik zorg dat je straks weer terug naar huis kan.’

Schoorvoetend ging ik op weg naar de pannenkoekenkraam. Ik hou toevallig heel erg veel van pannenkoeken. Chefkok Halsema – met rode puntmuts- stond te bakken en gooide professioneel een koek de lucht in die keurig draaide en weer in de pan viel. Ze droeg een wijde rok met daaronder houten klompen. Haar krullen zaten in twee rechtopstaande staarten met gestipte strikjes aan de uiteinden. Haar multitasking had gezorgd voor flink wat beslag dat in de rondte vloog. Ze zat zelf ook behoorlijk onder het beslag. Tijdens het bakken verdeelde ze links en rechts wat taken aan ondergeschikte kabouters die zo te zien best moeite hadden met hun werkzaamheden. Alsof het hun eerste dag was en ze nog nooit een dienblad hadden vastgehouden. Het geheel leek een komisch toneelstuk.

Aan de diverse gezellige tafeltjes zaten kaboutergezinnen te eten en te kletsen. Onder de tafels zag ik egels en eekhoorntjes rondscharrelen. Een kaboutermeneer ging met een halfgare pannenkoek terug naar de chefkok en vroeg vriendelijk of het nog iets langer in de pan mocht. Kabouter Halsema maakte excuus en deed het onmiddellijk.

Ik zocht een tafeltje vanwaar ik alles goed kon bekijken. De kraam was gebouwd van lange boomstammen waar nog leven in zat. Bebladerde takken vormden een dak en aan de takken hingen lantaarns. Vogels in alle soorten en maten vlogen heen en weer en zorgden met hun gezang voor achtergrondmuziek.

In een verre hoek stond kabouter Wilders de afwas te doen. Zijn lange witgele baard hing in het afwaswater. Hij was de enige die niet zo blij keek. Ik zag dat hij blaren op zijn handen had van het hete afwaswater. Hij was blijkbaar niet slim genoeg om de temperatuur met wat koud water weer omlaag te brengen, dacht ik bij mezelf. Wat zielig dat niemand hem helpt.

Alle kabouters aan de tafeltjes leken blij en ontspannen. Er heerste een goede sfeer en ik voelde me zelf ook ineens blij worden. Kabouter Timmermans kwam nederig mijn bestelling opnemen. Ik zag dat zijn rood witte pak wat slobberig om hem heen hing. Waarschijnlijk was deze grote kabouter nog niet zo lang geleden een paar maatjes groter geweest. Hij poetste snel en kundig mijn tafeltje terwijl ik op de menukaart keek en bestelde een pannenkoek met appel en rozijnen. Toen hij even later een pannenkoek met stroop bracht durfde ik niet te protesteren. Hij was overigens wel erg lekker. Die pannenkoek.

Na een tijdje stond ik op en liep naar de boomwachterkabouter die nog steeds op z’n plek zat. ‘Ik begrijp het niet’, zei ik.

‘In onze wereld’,  begon hij uit te leggen, ‘staan leiders écht in dienst van het volk. Om een beetje nederig en gelijkwaardig te blijven, werken ze af en toe in onze pannenkoekenkraam. Als ze fout zijn geweest moeten ze afwassen en als ze écht fout zijn moeten ze de schaapskudde beheren. Om te leren’. Ik kneep mijn ogen half dicht en keek naar de kudde schapen verderop. De schapen renden heen en weer en vormden alles behalve een kudde. Er was geen hond bij om te helpen. Een verhitte kabouterherder rende tierend van het ene schaap naar het andere. ‘Tja’ zei de boomwachter, voor kabouter Baudet hebben we niet zoveel hoop. Hij wil het per sé op zíjn manier en die werkt niet zoals je ziet.

‘Mag ik nog een keer terugkomen?’ vroeg ik. ‘Ik heb nog zoveel te bekijken en te vragen, maar ik moet nu naar mijn hond die op me wacht’. De boomwachterkabouter keek me vriendelijk aan en zei: ‘zolang de deur er nog is, kun je komen zo vaak als je wil’.

‘Bedankt voor de pannenkoek’, zei ik en gaf hem een hand.

Binnen no-time zat ik weer op mijn knieën voor het groene deurtje. Een mevrouw die nog laat haar hond aan het uitlaten was stond achter me. ‘Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Ja, misschien met opstaan’,  gaf ik als antwoord.

‘Wat was u daar nou aan het doen?’, vroeg ze me terwijl ik haar uitgestoken hand aannam. ‘Kijken of dat deurtje open kan’, zei ik en riep nét te laat: ‘pas op!’ toen haar hond zijn poot optilde en ik het deurtje weg zag stromen in een enorme straal hondenpies.

VORIGE CATEGORIE

DE STAD IN

VOLGEND BERICHT

OP DE VLUCHT

banner koekje uit amsterdam