Bertus de vrije ezel

Er was eens een ezel en zijn naam was Bertus. De ezel woonde in een stal aan de rand van het bos, samen met drie grote glimmend gepoetste paarden. Nou ja, niet helemáál samen. Ze hadden ieder hun eigen stal en konden elkaar zien door om het hoekje van de deur te kijken. Bertus werd goed verzorgd door zijn baasjes, maar toch was hij ongelukkig. Elke ochtend balkte hij zijn buren vrolijk goedemorgen, maar kreeg hij slechts een hooghartig geproest terug. Dagelijks liep hij parmantig mee als het groepje gezamenlijk een paar uur in de wei mocht, maar geen van de paarden vond hem waardig genoeg om mee te spelen of broederlijk samen te grazen. Bertus voelde zich eigenlijk behoorlijk eenzaam.

Op een dag, terwijl hij een beetje verveeld op wat hooi kauwde en uit zijn -speciaal voor hem verlaagde – voordeur hing, kwam er een ezelin voorbij. Zijn grote oren richtten zich op als ware het een dubbele erectie en luid balkte hij: ‘Hé, wie ben jij?’ De ezelin, een echte feministe, keek hem ietwat neerbuigend aan en balkte snerend dat ze haar naam echt niet aan Jan en alleman wenste te geven. Ze trippelde de stal voorbij op weg naar het bos. ‘Mag je zomaar alleen het bos in?’ riep Bertus haar na. ‘Natuurlijk’, gaf de ezelin als antwoord. ‘Ik ben mijn eigen baas. Ik kan gaan en staan waar ik wil.’ Hier moest Bertus diep over nadenken. Hij wilde ook wel zijn eigen baas zijn. Maar meer nog dan dat, wilde hij niet meer eenzaam zijn.

Bertus was eigenlijk best slim voor een ezel. Hij wist allang hoe hij zelf zijn voordeur open moest maken, maar nooit had hij een reden gehad om zijn stal te verlaten en alleen op pad te gaan. Tot nu dan. Hij zou wachten tot het donker was. Bertus voelde een enorme behoefte om zijn omgeving met luidkeels gebalk op de hoogte te stellen van zijn opwinding, maar hij hield zich in. In plaats daarvan legde hij zijn oren plat in de nek, rekte zo ver mogelijk met zijn hals om het hoekje en reikte met zijn lange tanden naar de sluiting van de staldeur. Na wat ezelachtig geklooi, had hij het voor elkaar en hoefje voor hoefje sloop hij de stal uit.

Een van zijn glimmende buurmannen keek verbaasd uit zijn slaperige ogen toen hij Bertus van het terrein zag sluipen en brieste op chique toon: ‘Waar denk jij naartoe te gaan?’ ‘Ik ben vanaf nu mijn eigen baas’, piepte Bertus. Hij irriteerde zich aan zijn eigen onderdanige houding en nam zich voor vanaf nu niet alleen een vrije, maar ook een stoere ezel te zijn. Met het hoofd in de lucht, de oren fier naar voren gericht en met elke stap zijn knieën zo hoog mogelijk opgetrokken, verdween hij in de nacht. Zodra hij zich ver genoeg van huis en haard waande, ademde hij diep in en liet de inmiddels tot enorme proporties opgepotte opwinding ontsnappen. Hij balkte zoals hij nog nooit had gebalkt en galoppeerde zoals hij dacht dat vrije ezels dat behoorden te doen, in de richting vanwaar hij hoopte dat de ezelin op hem wachtte. En wellicht leefden zij samen nog lang en gelukkig.

Opgedragen aan Bertus, de ezel van mijn buren in het bos.

Reacties Gesloten